Clandestiene Zondag – het geheim van de mol.

Soms kijk je naar de tuin, die nog steeds uitblinkt als de aangewezen plek voor oerwoudtrainingen. Dan zou je stiekem wel eens wensen, om alleen maar bovenop een molshoop te hoeven zitten, erop vertrouwend dat die lekker zacht en zeker warm genoeg is. En nog stiekemer hoop je dat je hoop net groot genoeg is om je er een beetje in te latten zakken, een donker holletje van grond. Even mol zijn en een winter lang nacht spelen. En als je dan bovenop die mollenberg zou zitten en je laat je omvallen, dan zou je wel eens willen wensen dat het gras lang genoeg is om zijn armen rond u te slaan, dat de sprietjes u zachtjes in slaap strelen en zich heel traag over u laten neervallen als een deken, want ge zijt zo moe.

Soms ben je eigenlijk een botsbal, die onophoudelijk door het leven dendert, onnavolgbaar in zijn spoor. Dan ben je in de war want je denkt dat iedereen net dat zo leuk aan je vindt, maar je zou willen dat er toch minstens één iemand een kistje was om botsballen in te bewaren. Dat er iemand een versperring was waarvoor je moet vertragen, of een volledige kamer waarin botsballen niet kunnen stuiteren. Een vlindernet, een zwembad, een strobaal, een punaise, een caviakot, een spijkerbed, een hondje. Stiekem hoop je dat iemand iets van dit alles wil zijn om een botsbal te laten stilvallen. Voor je zelf valt. Want je staat met al je enthousiasme te springbotsen sur le pont d’Avignon.

Soms denk je dat alleen jij het beste vuur kan stoken waarmee je alles en iedereen aanwakkert op elke uur van dag of nacht. Het grootste en warmste vuur, want alleen dan is het gezellig voor iedereen. En jij doet het meteen ook met de strafste fik, de sterkste en de snelste, om aan iedereen te trekken en vanalles te zeulen. En dan plots, zomaar uit het niets, heb je het gevoel dat je dooft. Letterlijk. Ineens sluiten je oren, valt je haar op een halfuur tijd allemaal uit en dan ben je kaal, en daarna voel je je eigen vel niet meer. Soms heb je het daarna zo koud dat je je afvraagt hoe warm het midden in de mesthoop is.

Wanneer je dan merkt dat je vrienden één voor één stilletjes wegblijven en dat je dat gemakkelijker vindt en je weet dat zij er ook niet zoveel aan kunnen doen, want jij zegt niets en zij zijn al zeker geen praters. Wanneer de dokter dan zegt dat je alarm aan het afgaan is en dat jij degene bent die zelf ook nog eens de alarmcentrale én de politie moet zijn. Wanneer je dan tranen voelt prikken als je dit leest en maar niet kan begrijpen waarom mensen het niet altijd horen als elkaars alarm afgaat, waarom mensen de botsballen onder ons niet afremmen, waarom mensen elkaar niet uit de molshoop trekken en elkaars gras niet sneller afrijden. Waarom mensen niet méér en vaker en sneller durven praten met elkaar, waarom mensen niet méér en vaker en sneller durven luisteren.

Dan heb je door dat je het zelf ook niet zo goed doet.

Wanneer je het gevoel hebt dat je moet roeien met riemen die je niet hebt. Dat je elke dag meer en vaker naar adem moet happen. Dan is het hoog tijd dat je het zegt en dat je lucht vraagt en liefst van al ook nog eens krijgt.

De groene kapoenen.

image

Ik moet zeggen dat jullie ongelooflijk alert én attent zijn. Dat is hier al maanden dat ik bezig ben over onze tuin en over het fantastische groene project dat ik opstartte met het doel om binnen het jaar het equivalent te zijn van een zelfvoorzienende tuin-KMO. De oplettende lezer heeft ondertussen door dat ik absoluut nog geen enkele klop gedaan heb in mijn tuin, behalve dan dat ik een composthoop heb (lees: een berg afval), een peren- en appelboom plantte én onze kerstboom maar dat kon u niet weten want daar zweeg ik over.

De nog oplettendere lezer heeft al lang daar dat mijn concentratievermogen gelijk staat aan dat van een walrus. De moment dat ik nog maar over mijn tuinplannen begin na te denken, zit ik binnen de twee minuten door het raam naar buiten te staren en als ik niet oplet, word ik daar dan zo apathisch van dat er misschien wel een beetje kwijl naar buiten drupt. Een walrus heeft ook wel eens van die bronstige periodes en dit kan je vergelijken met het moment dat ik gedurende tien minuten heel erg enthousiast word van mijn plannen, als een domoor met mijn handjes begin te klappen en op en neer wippende bewegingen ga maken. Gelukkig duurt dit niet lang en herval ik snel genoeg in mijn staarhouding, waarop mijn verstand bevriest in dromenland. Maar bon, ik wilde daarmee dus eigenlijk gewoon zeggen: ge hebt zelf ook al gezien hoe lang ik mijn goede voornemens kan volhouden. Mijn clandestiene zondagreeks werd al onderbroken en deel twee tot elfenvijftig van de tuinsafari staat nog steeds op de blogplanning en niet op uw computerscherm.

U had dit allemaal snel door en smeedde daarom het plan om mij een stevig handje te helpen! Waarvoor duizendmaal dank! Ik vind u gewéldig! Zondag wandelde ik met mijn compostbakske naar helemaal achteraan in de tuin, onderwijl vakkundig mijn benen niet brekend in de wildernis die ik aanspreek als tuintje. En wat zag mijn oplettend oog? Jullie hebben de volle tachtig vierkante meter helemaal achteraan mijn tuin opgekuist! Waarschijnlijk zijn jullie met zijn allen in een geheim project gestapt en komen jullie ’s nachts wanneer ik slaap in alle stilte in mijn tuin werken. Ik denk dat jullie dat doen met kleine zaklampjes op het hoofd en een professioneel aangeleerde gebarentaal om teken te doen dat ge dringend de schup nodig hebt zonder te moeten roepen want dan maakt ge mij wakker. Vijf keer met uw linkerarm in het rond draaien wilt dan bijvoorbeeld zeggen: kan iemand mij de kruiwagen doorgeven zodat ik al mijn gegritseld onkruid kan afvoeren? Jullie dragen werkbroeken met groene plekken, en allemaal dezelfde t-shirt met daarop het groepslogo. Verenigde Tuinvrienden of de Groene Kapoenen, ik zeg maar iets…

Hoezo? Ge snapt niet wat ik wil zeggen? Doe niet alsof ge van niets weet, ik heb jullie door! Betrapt! Achteraan onze tuin staat een draad, gezet door de vorige eigenaar, met een groen poortje in het midden. Achter die draad ligt een stuk van onze grond van ongeveer twintig meter breed en vier meter diep. Er stonden enkele bomen, die dringend snoeiwerk nodig hadden, een prachtig vormgegeven oerwoud van wildernisplant en een loodzware doorroeste oude tank die het decorstuk bij uitstek vormt. Mijn plan was om in dit stuk ooit het zomerverblijf van de kippen te maken. Perfecte omheining, afkoeling in de bomenschaduw en met uitzicht op Peer, Appel en paardjes. En wat zag mijn oog, jullie hebben dat werk al allemaal voor mij gedaan! Jullie hebben mijn bomen gesnoeid, overal netjes de houtschilfertjes uitgestrooid, mijn verroeste tank weer zichtbaar gemaakt en het startschot gegeven voor mijn tuinbouwkunsten! Puntje van kritiek: moest ik jullie geweest zijn, ik had ook het afval opgekuist. Maar ik kan niet alles verlangen, dat weet ik ook wel.imageBij deze héél erg bedankt voor jullie nachtelijke gezwoeg. Ik kreeg zowaar nieuwe moed in mijn schoentjes geblazen om bij al dit prachtig lenteweer de bosmaaier van stal te halen en alvast mijn tuingerief met koperpoets op te blinken! Bedankt groene kapoenen!

En anders vrees ik dat ik eens dringend met de buren moet gaan babbelen…

Superclandestiene zondag! – zeven

Ja ja, ik heb twee zondagen overgeslagen. Maar ik maak het goed, éxtra goed zelfs. Omdat jullie mijn reeks van verborgen verhalen zo lang moesten missen en omdat ik gewoon een rotzakske van jewelste kan zijn: ziehier DRIE geheimen van mijn man. We spreken hier dus van een Superrrrrclandestiene Zondag vandaag!

1. Mijn man heeft een heel parcours afgelegd alvorens hij kon gaan studeren en de job van zijn leven vond. Hij werkte eerst jaren in de fabriek als kraanman. Vreselijke en oeverloze verveling lagen voortdurend op de loer. Een mens zou van minder moe worden. Elk moment dat hij torenhoog in zijn kraan moest wachten op orders, lag hij op de grond van zijn kooi te slapen. Zodra hij kraanmannen in opleiding moest begeleiden, lag hij daar ook te slapen terwijl zij al het werk moesten doen. Op een mooie dag, mensen, heeft hij een metalen buis van éénentwintig ton op een vrachtwagen laten vallen, die ze daarna alleen nog maar konden gebruiken als rijdend oud ijzer. Hij beweert nog altijd dat het zijn schuld niet was, dat er een defect was, maar kom, gelooft u dat?? Extra bonus: toen hij werkte in een tekenmaterialenwinkel, vonden ze hem eens slapend achter de rayon van het papier.

2. Toen wij net een relatie begonnen, waarschuwden zijn ouders mij voor zijn verzameling strips. Ik dacht: Kom kom, zo een paar dozen strips, dat kan ik wel aan. Tot ik enkele weken later eens naar de zolder mocht gaan kijken. Bij de aanblik van wel zeker honderd bomvolle dozen vol stripboeken, moest ik even gaan zitten. Hoe komt een jongen aan zoooveel geld voor zooooveel boekskes? Hoe in godsnaam, krijg je je ouders zo ver om zooooveel strips te kopen? Het was mij een raadsel, maar de foorkramer in mij had meteen geroken dat ik mijn gelijke gevonden had. Een monsterlijk goede onderhandelaar moet hij zijn, mijn lief. En zo blijkt. Als kind bleek hij aan een extreme vorm van astma te lijden en kwam de dokter wekelijks langs om een spuitje te zetten zodat hij toch zonder blauw te worden zou kunnen ademen. Zijn ouders beweren dat zijn angst voor die spuiten legendarisch groot was. Hij vluchtte steevast de maïsvelden in en ze kregen hem er alleen maar uit met de belofte van een nieuwe strip. Ik had meteen door dat mijn man een een filouke was, want hij is helemaal niet bang van naalden of spuiten. Hij vraagt plaatselijke verdoving als zijn miniscus wordt geopereerd, dat zegt toch genoeg zeker… Wat bleek? Hij draaide er zijn hand niet voor om om wekelijks zijn ouders én grootouders genadeloos te chanteren en keer op keer zijn prijs op te drijven. Dan riep zijn ma vol medelijden naar de maïs: Kom manneke, meneer doktoor is er, kom uit dat veld! We zullen er twee kopen! En dan antwoordde de maïs: Vijf!

3. Hoe graag ik ook over de nest rode mieren in het sponsenbroekentijdperk wil vertellen, ik vertel nog liever waarom ik nooit ofte nimmer mijn man het huis zal toevertrouwen terwijl ikzelf op reis ben met de dochter. Hij heeft immers een té rijkgevulde geschiedenis van als-de-kat-van-huis-is-feestjes.

Mijn schoonouders maakten de fout om hun zoon alleen thuis te laten wel, toen hij zestien was en dat zullen ze geweten hebben. De brave jongen vond er niet beter op dan al zijn vrienden eens een goed glazeke wijn aan te bieden. Waar hij geen rekening mee hield is dat zijn peetje zaliger àl zijn zuurverdiende centen investeerde in een volledige kist exclusieve wijn uit zijn geboortejaar. Zijn mémé ontdekte dit de dag voor de thuiskomst van de lustige reizigers en samen met een schietgebedje begon ze haar beste konijn met pruimen te maken, als zoenoffer zodat haar favoriete kleinzoon niet al te veel straf zou krijgen. Het oud menske stond een hele dag verwoed te zwoegen in de keuken, dekte de tafel alvast en liet een heerlijk geurende pot op het vuur staan bij wijze van wees welgekomen, maar niet boos op uwe zoon. Waar zij zelf dan weer geen rekening mee hield, is dat mijn man na een nachtje uitgaan, met enkele vrienden thuiskwam, de gedekte tafel en de pot konijn als geschenk zag staan en in bed kroop na de keuken als een slagveld achter te laten. Ik wou dat ik een vlieg was toen zijn ouders die ochtend de voordeur binnenstapten.

Ik ging vandaag naar de winkel, maar het goede nieuws was uitverkocht.

Sommige dagen hebben alleen maar mokerslagen in petto. Je bekomt nog maar net van je ene blauw oog en het andere krijgt er nog een djoef bovenop. Omdat je daardoor niets meer kan zien, en stuurloos in het rond grijpt, heb je de sloophamer niet zien aankomen. Een verbrijzelde wezen is het gevolg. Je valt op de grond en rolt jezelf net iets te laat uit de weg, de pletwals komt al aangestormd. Oeps, je lichaam splijt in tweeën en je hart hopt vurig naar buiten, hoopvol op zoek naar een betere plek. Te laat. Een roofvogel komt aangevlogen en boort zijn snavel in je hart. Keer op keer op keer op keer opnieuw.

Op zo een dagen kan je alleen maar hopen dat je lang genoeg je adem kan inhouden terwijl het water boven je hoofd raast en je voeten grond zoeken. Je zwemt in stroop.

Maar je hebt geluk. Je weet uit ervaring dat je exact één nacht nodig hebt voor het weer morgen is. Je weet dat je alleen maar in bed hoeft te kruipen, je benen opgetrokken en je armen tegen je borstkas gedrukt om te zorgen dat je hart niet uit bed valt, boenk de grond op. Het deken zit zo strak rond je lijf gewikkeld dat je voor een buitenstaander er waarschijnlijk uitziet als een gemummificeerde pinguïn. Je hoeft maar één keer diep te zuchten, je ogen te sluiten en je hoofd uit te zetten. Je slaapt en dan word je morgen weer wakker. Je weet dat je dan een nieuwe dag krijgt en dat een nieuwe dag helpt. Morgen kan je naar de winkel en de voorraad is aangevuld. Als je echt véél geluk hebt kan je je oude nieuws nog inruilen en anders koop je gewoon het nieuwste.

Wat ik uiteindelijk voorlas.

Dag vriend.

Met deze twee woorden is eigenlijk alles gezegd. Je moest den hof nog maar opkomen en opa was daar al met zijn vrolijk onthaal: Aaaah hier zie, dag vriend! Was je verdrietig dan vroeg hij: wat scheelt er, mijn vrienteke? Lag je in het ziekenhuis dan was hij steevast de eerste bezoeker en kwam hij binnen met: Ewel, hoe is dat hier met mijne vriend? En de laatste jaren hoorde ik hem vaak het volgende zeggen: Gij zijt mijne vriend hé?

Eigenlijk wil ik vandaag vooral zeggen hoe erg ik het vind voor iedereen hier die opa niet als opa heeft gehad. Opa stond synoniem voor grenzeloze vriendschap. Als ik jullie nu vraag om in jullie hoofd een beeld te maken van de beste vriend die je kan hebben dan is dat hoogstwaarschijnlijk iemand die u overal mee naartoe neemt om te tonen hoe schoon de wereld kan zijn, iemand die u de naam van de bomen leert, iemand die ervoor zorgt dat ge lekker eten leert kennen en dat ge altijd in een warm en zacht bed kunt slapen. Die persoon is ook de eerste die ge wilt bellen als ge uw rapport hebt gekregen, de eerste naar wie ge rijdt als ge uw rijbewijs haalt. Het is iemand die stillekes uw huishouden recht trekt als het efkes niet gaat, iemand die op elk uur van de dag of nacht blij is als ge onverwacht op bezoek komt, iemand die uw brooddoos keer op keer nog naar school brengt als gij ze weeral eens vergeten bent. Wel, zo iemand was opa, de beste vriend die je je kan inbeelden. Ik hoop met heel mijn hart dat jullie allemaal ooit zo een opa hadden, nog steeds hebben of ooit zelf kunnen zijn.

Wanneer we bleven logeren, legde hij ons hoofdkussen en onze pyjama ’s avonds op de verwarming en dan renden wij met ons hoofd op dat kussen van de living naar de slaapkamer om niets van de warmte te missen. Hij had daar ook een hele grote wereldkaart gehangen en dan mochten wij met ons vingertje de wereld rond reizen om slaapwel te zeggen tegen al de familie die in het buitenland woonde.

We gingen met opa vaak wandelen naar zijn bos. Op zoektocht naar onze bosmonsters en beukennootjes, gespijsd met zijn fantastische verhalen. En als we dan moegewandeld thuiskwamen, dan sneed hij rustig stukjes fruit voor ons terwijl wij tekenden en taterden aan de keukentafel. Dan kregen wij zo een klein bordje met zorgvuldig gesneden schijfjes banaan, allemaal netjes naast elkaar gelegd, terwijl wij eigenlijk al heel lang groot genoeg waren om een volledige tros in één keer op te eten. Maar ik zei daar niets van, van die schijfjes, want om één of andere reden smaakte die banaan gewoon duizend keer beter als hij ze gesneden had.

Enkele jaren geleden besloot opa dat hij beter kon stoppen met autorijden. Zijn geliefd Opel Kadetje was ondertussen 21 jaar oud geworden en toch zag die er nog uit alsof hij net van den band was gerold. Opa droeg zorg voor zijn spullen, maar ook voor al de mensen rondom hem. Ik mocht zijn auto eens lenen om enkele spullen naar Gent te verhuizen. Toen ik de auto terug wilde brengen vond ik tijdens het stofzuigen onder de zetel een tupperware-doosje met soldatenkoeken. Stél dat je ergens onderweg strandt, altijd handig dat er dan soldatenkoeken in de auto liggen, moet hij gedacht hebben.

Opa was een mens die op elk moment een goede mens wilde zijn. Hij drukte ons vaak op het hart om altijd zorg te dragen voor elkaar. Hij was hier zelf een prachtig voorbeeld van, zorgen dat het met iedereen goed gaat. Ik zou dan ook graag dit moment gebruiken om even stil te staan bij opa’s laatste jaren. Hij was op een punt gekomen dat hij heel veel zorg van andere mensen moest leren aanvaarden en dat was niet altijd even gemakkelijk.

Mama, ik wil je graag van uit de grond van mijn hart bedanken voor alles wat je voor opa gedaan hebt. Jij hebt opa’s zorgende rol stilletjes aan overgenomen en werd op die manier voor ons een nieuw voorbeeld. Bedankt om ons te leren op hoe een ongelooflijk mooie en koesterende manier je zorg kan dragen voor elkaar. Ook wil ik Kristel en Nancy bedanken. Opa grapte wel eens over al dat vrouwvolk dat bij hem over de vloer kwam, maar hij keek elke dag ongelooflijk uit naar jullie komst. Jullie namen mee zijn dagelijkse ritme in handen en zorgden er voor dat hij nog zoveel jaren in zijn eigen huisje is kunnen blijven wonen, waar hij zo gelukkig was. En bedankt ook aan mijn zus om opa’s beste vriend te zijn. Hij zei vaak: Dat is nu eens mijnen beste vriend, die komt voor mij pannenkoeken bakken. En zoals het vrienden betaamt, keek je het liefdevol door de vingers als hij dan uw pas geplante bloemen uittrok omdat hij dacht dat het onkruid was. Bedankt aan iedereen die zo goed van opa’s voorbeeld geleerd heeft en tot de allerlaatste dag voor hem gezorgd heeft.

Bedankt opaatje, voor die overvloed aan opa-liefde, voor al de vriendschap en vooral bedankt voor het beste voorbeeld waar wij van konden dromen.

Dag opa, dag vriend.

De zoektocht naar woorden.

Ons laatste echt gesprekje was een paar weken geleden. We zaten naast elkaar in de zetel en ik gaf je stukjes van mijn appel. Je was verward en wist niet meer wie ik was. Maar je bleef het vragen omdat je ergens in het kluwen van al die losse draadjes nog wist dat je me zou moeten kennen en dat vond je heel erg. Je vroeg het me tien keer na elkaar. Wie ben jij eigenlijk, ik weet het niet meer. Ik probeerde het uit te leggen maar je vond het antwoord niet in mijn woorden. Al die losse draadjes vormden ooit samen een mooi verhaal en je had er zoveel spijt van dat je dat hele verhaal moest loslaten. Dag per dag verloor je de houvast en elke dag namen wij wat draadjes over om voor jou vast te houden.

Opaatje, ik ben je kleindochter, het is niet erg dat je dat niet weet, ik zal je alles vertellen en het in jouw plaats weten. Ik ben een kleindochter en wij gingen vroeger altijd samen wandelen in jouw bos.

Je kreeg plots hele grote ogen, want je wist weer wat het verhaal zou worden. De herinnering aan onze wandelingen bracht een grote glimlach op je gezicht en heel geniepig zei je me dat jij iets wist wat ik niet meer wist. Het grote geheim van onze wandelingen. Je zei me dat we altijd ergens naar op zoek gingen tijdens onze tochten en lachte dat jij de enige was die het antwoord nog kende.

Opaatje! Ik weet wél waar wij naar zochten! Wij wandelden naar onze grote bosmonsters!

Je sloeg met je hand op mijn billen en ik verschoot ervan hoeveel fors daar nog achter zat. Maar kind toch, zei je, ik dacht dat ik de enige was die dat nog wist! Zouden die bosmonsters er nog staan? Anders moeten we eens tot daar wandelen en dan kunnen we gaan kijken. Want zonder mij kan je niet naar het bos, ik heb speciale toestemming van de baron om er te mogen wandelen en ik alleen ken de weg, je zou wel eens verloren kunnen lopen, mijn kind.

Ik zei dat het goed was en dat we als we geluk hadden ook nog eens beukennootjes zouden kunnen rapen. Je ogen glinsterden van de pret. Je vertelde me dat het lang geleden is dat je nog beukennootjes op de grond had zien liggen. Misschien bestaan ze wel niet meer? Ik weet het niet opaatje, ik weet het niet.

Je zweeg even en kneep toen in mijn knie. Er stonden tranen in je ogen, of waren het mijn eigen tranen die ik zag. Je keek me aan en vertelde me hoe hard je genoten had van ons gesprek. Ik ben zo blij dat ik je nu heb leren kennen. Het was tof om hier kennis te maken. Maar wie ben je nu weer?

Af en toe konden we elkaar nog vinden in de losse woorden die plots een verhaal bleken te zijn. En even vaak verloren we samen de grip op dat verhaal. Maar het is niets opaatje, wij zullen blijven vertellen en binnenkort wandel ik naar de bosmonsters. Anders gelooft niemand dat ze bestaan. Ik zal wel toestemming vragen aan de baron en als ik de weg verlies, dan geeft dat niet, dan zoek ik wel naar de woorden.

Opa — 14 september 1925 – 17 februari 2015

The walk of shame.

Onze kleren zitten al maanden in dozen en valiezen en bij gebrek aan kleerkasten, kan dit nog wel even duren. Jamaar, hoe kan dat, wie heeft er nu geen kleerkast en ze zijn toch nog maar net naar hun nieuw huis verhuisd? Dat is niet het probleem, wij hebben hele mooie kleerkasten, naar onze normen redelijk dure zelfs, een investering voor het leven zeg maar. Alleen zagen we tijdens de verbouwing van de slaapkamers één detail over het hoofd en bleken onze kasten welgeteld één volle centimeter groter dan de hoogte van het plafond. Een vriendin van me raadde aan om de kasten op zestig graden te wassen tot ze krimpen, ik kan u verzekeren, dat marcheert niet. Vaarwel kasten, welkom kartonnen dozen.

Ik was het voorbije weekend wat aan het rommelen in die dozen omdat ik uiteraard nooit iets kan terugvinden en probeerde desondanks wat orde in de chaos te scheppen. Ik bedacht mij dat het niet eens zo dom zou zijn om dozen per categorie aan te maken. Structuur mensen, ik hou van structuur. Zodoende maakte ik ook een doos met tuinkledij. Speelkleren zeg maar, maar dan op volwassenenniveau. De vuile kledij-overschotjes die goed zijn om een verbouwing te overleven en om in den hof te dragen. En toen… toen had ik plots een rood tshirt vast en mijn eerste spontane reactie was KEI HARD op mijn eigen hoofd slaan en eens goed met mijn ogen draaien. Een driedubbel oog-toertje, ge moogt het weten. Dit tshirt was immers de oorzaak van mijn grootste walk of shame.

En ik was nochtans héél goed voorbereid. Zoals de meeste vrouwen die op bevallen staan, had ik een valies gemaakt waar véél te véél in zat. Kleren voor tijdens het bevallen, alle mogelijke opties, want hoe moet ge nu weten wat ge nog aan uw lijf kunt verdragen op zo een moment. Kleren voor na de bevalling. Pyjama’s voor overdag en ook voor ’s nachts want ge ligt wel in ’t ziekenhuis hé. Kleren voor dat kindje, in drie mogelijke maten, want het is niet de bedoeling dat het meteen verkommert van de kou en ge wilt dat popke toch al uw mooiste stuks al eens aangedaan hebben in die eerste week. En dan natuurlijk: kleren om naar huis te gaan, wanneer ge eindelijk met uw verse aanwinst buiten de kamer en weg van de gang moogt wandelen. Eens goed showen aan de wereld dat ge dus wel een kindje mee naar huis neemt en ’t is eentje van uzelf.

Mijn valies was tegen het einde van de week nog zo goed als vol, dus besloot mijn man om slim te zijn en zoveel mogelijk mee naar huis te nemen op voorhand, zodat we op ons schoonste wandelingetje naar de auto niet te veel meer moesten sleuren met kadootjes en valiezen en bloemen en overschotten suikerbonen. Héél goed gedacht van manlief, écht héél voorzienig, ge zou er bijna een traan van wegpinken dat ge hem toch eindelijk half opgevoed hebt gekregen. Ware het niet dat hij zo goed zijn best deed, dat hij AL mijn kleren mee naar huis had genomen en ik dus helemaal niets meer had om de volgende ochtend aan te doen. Ik belde ’s avonds nog even naar huis om te zeggen dat hij dus absoluut niet mocht vergeten dat hij mijn kleren terug moest meebrengen, met zeer duidelijke instructies welke outfit hij uit mijn valies mocht vissen. Drie opties heb ik gegeven, omdat ik weet dat hij de slechtste zoeker is op heel de wereld, ik zweer het, er is geen Vasco Da Gama aan hem verloren gegaan. Optie 1: mijn jeansrok en het tshirt dat daarbovenop ligt en zeker ook vers ondergoed. Optie 2: een jeansbroek en het tshirt dat bovenop de rok ligt en natuurlijk ook vérs ondergoed. Optie 3: mijn knalrood zwangerschapskleedje omdat ik dan gewoon binnen de seconde ben aangekleed en ik mijn lijf nog wat kan laten bekomen van de wereldprestatie die het leverde. En graag ook hier: vers ondergoed.

Hij komt toe in het ziekenhuis, geeft mij een zakje, duwt mij de douche in en kijkt alleen nog maar naar zijn dochter, ik ben al lang niet meer van tel. Ik douche, ik steek mijn nachtkleedje in het zak en bekijk de kleren die hij meebracht. Welgeteld één tshirt. Een rood, dat hij vraag-mij-niet-hoe-hij-daarbij-kwam ergens in mijn kleerkast moet gevonden hebben tussen kleren die ik in geen jaren heb aangeraakt. Een versleten vod en dat is het. Geen rok, geen broek, geen onderbroek, NIETS. Ik weet niet of jullie ervaring hebben met de hormonen op dag vier na de bevalling, mijn man vanaf toen alleszins wél.

En wat moet ik dan over mijn poep dragen? *ween ween*

Een lang verhaal om tot mijn punt te komen: ik heb dat tshirt nooit aangedaan, ben in mijn pyjama naar de auto gewandeld en had alle geluk voor mijn man een bloem van een kindje bij waardoor een blote poep al rapper te relativeren valt. Maar om de zoveel tijd, zucht ik eens diep om dan nog eens in het bijzijn van mijn geliefde vent te herhalen: Tjaaah, *zucht*,  de eerste keer dat ik eindelijk met mijn dochtertje naar buiten mocht, liep ik mijn ergste walk of shame ooit. *zucht* Lang geleden dat je nog eens bloemen kocht hé.

Dat lelijk rood ding heb ik netjes onderaan de doos met tuinkledij gemoffeld en zodra ik voor écht aan het paardenstrontverhaal begin, mag het tshirt nog eens buiten komen spelen.

Clandestiene Zondag over verdachte praktijken.

Nu uit de reacties blijkt dat ik in mijn vorig stuk mijn opa verkeerdelijk verdacht een bouwpakketklusser te zijn in plaats van een slimme timmerman, vind ik het niet meer dan normaal om deze Clandestiene Zondag te wijden aan verdachte praktijken.

1. Je kan er deze dagen niet meer omheen, de wereld is in de ban van de terrorist. Ik moet bekennen, enkele jaren na 9/11 stond ik samen met mijn angstzweet op een leeg vliegtuig, in de armklem van een dikke piloot, die gezellig aan het bellen was om de luchthavenpolitie te bestellen, omdat hij een verdacht individu in houdgreep hield, uniformloos dus vast en zeker van een berucht bandietensoort. Ik vind niet elke absurditeit meteen grappig en geef grif toe dat ik even vreesde voor mijn blanco strafblad, ook al had ik voor een keer niets op mijn kerfstok.

Hoe dit kon gebeuren? Wel, ik heb een tijd gewerkt op de luchthaven, als undercover kwaliteitscontroleur. Undercover in die zin dat ik gewoon geen uniform moest dragen. De luchtvaartmaatschappij die mij betaalde wilde namelijk weten of de kwaliteit van de bedrijven die hen diensten leverden wel op pijl bleef. Ik deed dus heel der dagen niets anders dan als passagier langs de douane wandelen en meten hoe lang ik erover deed op elk mogelijk tijdstip. Of ook: hoe lang sta ik aan de check-in aan te schuiven en hoe lang duurt het eer alle valiezen van het vliegtuig op de band liggen na landing. Daarbij hoorde ook de taak om, vooraleer de passagiers aan boord gaan, op het vliegtuig zelf te gaan kijken of het naar behoren gepoetst werd. Dit verklaart waarom ik voorovergebogen tussen de zetels stond te roefelen om te kijken of er nog veel kruimeltjes op de grond lagen. De dikke piloot kwam veel te vroeg aan boord en verdacht me meteen van terreurzaaierij. Hij greep me ninjagewijs bij het nekvel, nam zijn telefoon om te melden dat hij een meisje gevangen had en dat er stante pede volk moest komen om haar op te pakken. Gelukkig voor mij kreeg hij toen de volgende woorden te horen: Ik zou het appreciëren als je onmiddellijk mijn dochter loslaat, ik stuur helemaal niemand. Ik vrees dat ik anders wel eens de combi van binnenuit had gezien.

2. Toen ik een jaar of dertien was, heb ik van mijn mama straf gekregen omdat iemand drie sigaretten oprookte uit een pakje dat iemand anders bij ons thuis vergeten was. De saffen waren blijkbaar geteld toen ze in de schuif gingen en het aantal klopte niet meer toen het pakje er weer uitkwam. Mijn mama was er zodanig van overtuigd dat ik de enige mogelijke dader kon zijn. Of het nu lag aan mijn fantastisch engelensmoeltje of een kwalijke reputatie, ik weet het niet, maar straf was mijn onverdiende beloning. Tot op de dag van vandaag weet ik héél zeker dat ik voor een keer niet de juiste verdachte was, maar dat heb ik toen nooit gezegd.

3. Ik heb een onverklaarbaar talent om sloten open te maken zonder sleutel. Het lukte me al met een haarspeld, twee grote paperclips, een schroevendraaier en een patattenmes en zelfs één keer met een bankkaart-achtig voorwerp. Ik heb geen idee hoe het komt dat ik dit kan, het is niet dat wij als kind mee op inbraakjacht moesten gaan of dat mijn zus en ik vaak van Houdinietje speelden. Ik heb ondertussen wel geleerd dat ik dit talent niet te veel in het openbaar moet gebruiken want dit is de top drie van meest voorkomende reacties van verbouwereerde toeschouwers: 1. Dat hebt ge in het circus geleerd zeker bij dat zigeunervolk? 2. Ik wil niet weten wat je ’s nachts allemaal uitsteekt als bijberoep. 3. Gij zijt écht rijp voor ’t gevang.

De tafel die iedereen zou moeten hebben.

Begin er niet aan! Alle koppels die ik ken zijn gescheiden tijdens of direct na hun verbouwingen! Doe het niet! Dat is goed om elkaar uit te moorden met een boormachine en een hamer!

Dat is de goede en vooral bemoedigende raad die we kregen toen we een krot kochten dat op een recordtempo van acht maanden verbouwd moest worden tot een huis. We kwamen onderweg de ene verrassing na de andere tegen en op een bepaald moment schoot er nog één originele buitenmuur over, het dak en de kelder. Toen moest ik eventjes gaan zitten, maar we hadden niet eens een vloer, dus bleef ik maar staan. Mijn man klopte eens op mijn schouder en beloofde dat alles wel goed zou komen. En dat was ook zo.

Tijdens die helse periode van januari tot augustus hebben we maar één keer ruzie gemaakt. Ik lieg, het was één en halve ruzie. En dan ging het over of we eerst de nieuwe binnenmuur zouden metsen of eerst de buitenmuur zouden isoleren. Niemand won, we deden het tegelijkertijd. De halve ruzie ging over mijn talent om de voegen te plaatsen in mijn man zijn vers gemetste muren. Ieder zijn techniek zeg ik u! Het mag dus eigenlijk wel een wonder heten dat wij een verbouwing van dit formaat, met gigantische risico’s, vlotjes overleefd hebben zonder familiedrama’s met de betonmixer.

Maar dan… begin dan maar eens overeen te komen over de inrichting van het huis. We hadden zoveel wilde ideeën qua interieur en nog wildere discussie over het meubilair dat we afspraken dat er niets binnen komt tenzij we allebei JA zeggen. Gebruikt één iemand zijn vetorecht, dan komt het er niet in. Bijgevolg leven wij nu als armoezaaiertjes met een lelijke onstabiele tafel omdat er toch gegeten moet worden, half kapotte stoelen omdat er toch ook gezeten moet worden en een halve inboedel geparkeerd in dozen en valiezen bij gebrek aan kasten met een JA-factor. Maar dat komt wel goed ooit, met wat tijd en boterhammen.

Wat ik eigenlijk wilde zeggen, tussen al mijn vertellementen door, mijn man krijgt géén inspraak bij mijn tuintafelkeuze. Hij mag staan wenen, zich jammerend op zijn knietjes werpen, dreigen met een rechtzaak, ik geef niet toe. Ik heb een tuintafel in het hoofd die voor mij zoveel betekent dat hiervoor het vetorecht zelfs niet bestaat.

Vijfentwintig jaar geleden kregen wij van opa een prachtige picknicktafel. Mama vertelde ons dat hij deze zelf gemaakt had en ik vond dat gewéldig. Mijn opa was een timmerman, mensen! De tafel was redelijk typisch: een blad gemaakt van zeven planken, een gaatje in het midden voor de paraplu en aan weerszijden van de tafel een vastgemaakte bank. We gebruikten de tafel op elke zonnige dag, voor elk verjaardagsfeestje of familiebijeenkomst, om ons huiswerk buiten te maken, om een kamp rond te bouwen, om erop te springen als de kippen een aanval planden, om de hond te trainen als paracommando. Kortom, elke dag en multifunctioneel.

Mijn opa had dezelfde tafel gemaakt voor in zijn eigen tuin en voor bij mijn tante. Die tafel is dus een soort verzegelde stempeldruk op alle beelden van mijn herinneringen. Ik ben er dan ook jaaaaaren van overtuigd geweest dat hij die tafel van A tot Z zelf ontworp, zelf de bomen kapte om planken te maken en het hout schaafde, terwijl hij de houtkrulletjes van de planken moest blazen. Mijn oma bracht hem dan regelmatig een kopje koffie en een koekje, ondertussen zijn noeste arbeid bewonderend. Ze glimlachten dan eens naar elkaar, zich verheugend op al die gelukzalige momenten die wij aan de tafels zouden beleven.

Tot het mij plots begon te dagen en ik merkte dat er in elke doe-het-zelf-zaak dezelfde picknicktafels te verkrijgen zijn, bouwpakketjes van het pre-IKEA tijdperk. Een instant-tafel waar je bij wijze van spreken alleen nog maar warm water moet opgieten en het is klaar. Mijn opa was dus vooral een hele goede bouwpakket-maker. En ik al die jaren maar tegen iedereen die aan tafel kwam zitten declameren dat ze niet te veel moesten morsen want dat mijn opa die wel zelf gemaakt had hè!

En toch… Mijn man kan op zijn kop gaan staan en mag al zijn tuintafelvoorstellen in een doosje stoppen om te bewaren. Dit is de tafel waar ik warm van word en deze tafel komt in onze tuin, als prototype van de prachtige kindertijd die ik mijn dochter wil geven. De mooiste herinneringen beginnen immers meestal aan een tuintafel.

Clandestiene zondag over frieten – vijf.

Ik moet het woord frietjes nog maar horen, of een foto van frietjes zien, en ik wil frietjes eten. Vandaar, omdat wij gisteren frietjes aten, een Clandestien Zondagsreeks over het Gele Goud!

1. Toen ik zwanger was werd mijn allerliefste man heel erg ziek. Hij moest een tijd in het ziekenhuis blijven en ik kampeerde met mijn zwangere buik naast zijn bed. Ik zat daar van ’s ochtends vroeg tot ver na het bezoekuur. Voorwaarde en afspraak om dit hels ritme te mogen volhouden, was dat ik elke middag heel flink mijn vitamientjes zou gaan halen in het kliniekrestaurant. Zo zou ik niet alleen elke dag een warme maaltijd hebben, maar hem hierdoor ook een uurtje pauze gunnen van mijn constante aanwezigheid. Het was voor ons een hele zware periode die we alleen konden overleven door zoveel mogelijk tijd samen door te brengen, maar waarschijnlijk overleefden we dat ook alleen maar door regelmatig eens een luchtje te gaan scheppen met een slenterwandelingetje door de gangen.

Wat ik tot voor kort tegen niemand gezegd heb, is dat ik élke middag mezelf een bordje frietjesgeluk cadeau deed. Ik kon er echt niets aan doen. Ook al nam ik mij op waggelweg naar het restaurant voor om rijst of puree te kiezen, eens aan het aanschuiven in de rij, was ik al verloren. Ik moest nog maar de keukenmadam haar frietjes zien schudden en er was geen weg meer terug. Het geluid van die goudgele stokjes die de lucht in zwiepen en dan weer in het grote metalen vergiet vallen, hmmm dat kan ik niet weerstaan. Ik steek het maar op mijn zwangere goesting, maar eerlijk gezegd… ik vrees dat ik het vandaag ook zou kunnen voorhebben.

2. Wie heeft er eerlijk waar nog nooit in het frietkot gestaan, starend naar de glazen toog vol frikandellen en bitterballen en terwijl denkend: ik wou dat ik van alles eentje kon bestellen. Wel, iemand? Er gaan geen handjes in de lucht he, geef maar toe, ge hebt het al minstens één maal gedacht. Ik denk dat eigenlijk elke keer ik de mensen van ’t frituur al veel te snel hoor vragen: En voor madam? Wat zal het zijn? Ik ben zo een slechte kiezer dat ik een eeuwigheid twijfel, alle opties overloop en van pure miserie dan maar exact hetzelfde kies als de vorige keer. Een curryworst special.

We schrijven het jaar 2003. Ik zit op café in Gent met twee maten, het is halftwaalf ’s nachts. De ene maat zit wat in zijn portefeuille te roefelenen en slaat plots een beetje bleek uit. Hij vloekt luid, mot zichzelf vijf keer tegen het hoofd en bestelt drie grote pinten bij terwijl de vorige nog maar net geleverd werden. Er is duidelijk iets aan de hand. Hij smijt een stapel papiertjes op tafel en jammert: Ik ben het allemaal kwijt. Ze vervallen morgen!

Als student kon ik mij niet veel voorstellen bij die papiertjes, maar het bleken maaltijdcheques en dit terwaarde van een goeie 250 eurootjes. Als we niet snel actie ondernamen, was onze maat zijn centen kwijt, voor eeuwig en altijd. Zodoende stapten wij omstreeks tien voor middernacht het frituur binnen, met een air als droegen we de glazen muiltjes van Assepoester. De nacht was kort, maar oh zo hard van ons, we moesten en zouden er alles uithalen wat te rapen viel. Die maaltijdcheques moesten op! Tournée Génerale!, riep mijne maat. En we willen van alles eentje!, vulde ik aan. Zo geschiedde.

3. Tijdens onze frietjesmaaltijd gisterenavond, vroeg ik mijn zus naar de ware gang van zaken van de volgende clandestiniteit. Ze herinnert er zich helemaal niets van, zei ze, en bovendien, ze verdenkt mij van een overvloed fantasie. Toch, tot mijn groot jolijt, kreeg ik eens gelijk van de mama en bevestigde die dat er inderdaad een gebeurtenis was dat aantoont dat mijn zus minstens zo een grote bandiet moet geweest zijn als ikzelf, toen we ongeveer zeven en negen waren.

Situatieschets: we hadden twee ouders die zware shiften werkten in elke mogelijke vorm en zo onregelmatig als het tijdstip waarop Marinaatje van de Lozen Hoek haar pil slikte. Het gevolg is dat wij de babysits sneller versleten dan onze schoenen en we beter een boek zouden uitgeven met tips and tricks voor kinderen die eens zot willen doen en van belhameltje willen spelen.

Lieve was een blijvertje, het was een toffe oppas en we mochten altijd later opblijven dan afgesproken. Op zo een avond lagen wij op onze slaapkamer héél braaf in slaap te vallen tot mijn zus plots zei: Ik hoor Lieve praten en het is niet tegen papa! Kom, eruit! We gaan kijken! We kwamen beneden en daar zat blonde Kurt. Hij moet waarschijnlijk de schoonste jongen van het dorp geweest zijn, want het was al de tweede keer dat Kurt aanpapte met één van onze babysits. Lieve, nummer twee, verschoot toen we hen betrapten en ze probeerde ons tevergeefs terug naar bed te sturen. Dat was buiten mijn zus gerekend: Als je wil dat we je niet verraden, Lieve, dan moet Kurt NU een pak friet gaan halen in De Hut! Ik werd meteen heel enthousiast en riep dat hij zich maar beter kon haasten. Je moet niet bang zijn hoor, wij mogen van mama en papa altijd frietjes eten!

Mijn vader zag het volgende tafereel bij thuiskomst : zijn twee scahttige dochtertjes zaten om tien uur ’s avonds met een pak friet voor TV en hun oppas zat met haar lief te foefelen in de zetel. Verbaast het u dat we blonde Kurt nooit nog samen zagen met iemand uit onze babysittersclub?